Ga naar de inhoud
Beeld: Yacinth Pos
Beeld: Yacinth Pos
Beeld: Yacinth Pos
Beeld: Yacinth Pos
Beeld: Yacinth Pos

Hoe voelt het om als Pool in Nederland op het land te werken? Wat als een Roemeense seizoenswerker door de coronacrisis plotseling geen onkruid kan komen wieden? Vormgever Yacinth Pos zoekt naar antwoorden op het veld. Ze gebruikt haar ervaringen bij de ontwikkeling van een online game voor Camping Kafka. Tegelijk zal zij ze in een Europees perspectief plaatsen door haar participatie aan Seasonal Neighbours, een collectief artistiek onderzoeksproject op seizoensarbeid in de landbouw.

Camping Kafka is een actieonderzoek van de Academie voor Beeldvorming waarin het wonen op vakantieparken centraal staat. Op campings vind je behalve toeristen namelijk allerlei mensen: niet alleen gescheiden vaders, alleenstaande moeders met kleine kinderen of andere mensen die in de huidige wooncrisis geen passende woning kunnen vinden. In stacaravans en op recreatieterreinen vind je ook heel veel arbeidsmigranten. Yacinth Pos onderzoekt de leefwereld van deze mensen. Lees hier haar eerste ervaringen.

Het is kwart over zes in de ochtend. Vandaag ben ik onderweg naar mijn eerste klus als seizoenswerker. Ik rijd achter een auto met een Pools nummerbord. Zou hij ook onderweg zijn naar zijn werk?

Als ik aankom op de boerderij en uit de auto stap, word ik begroet door het geluid van koeien en een blaffende hond. Een kat strijkt langs mijn benen. Verderop staat de boer op het erf. Hij stuurt iemand op me af. Zijn zoon, zo blijkt.

Kort daarna loop ik met zeven anderen over een gigantisch veld met wortelen. Mijn taak is onkruid wieden. De zoon legt uit dat het onkruid water van de wortelen afneemt. Ondertussen hoor ik gepraat in een taal die ik niet herken. Het komt vanuit het maisveld rechts van ons. ‘Er zijn ook nog wat Polen aan het werk, die zijn in het mais bezig,’ zegt de zoon, als hij mij ziet kijken.

Het werk is zwaar. Acht uur lang voorover bukken. Een ergere houding is er niet voor je rug. Maar om dit werk te kunnen doen zit er niks anders op. Ik vraag aan een van mijn collega’s of we het gaan halen, het hele veld in één dag. Er wordt een beetje gelachen. Dan klinkt er een duidelijke nee. Op het veld is de sfeer gemoedelijk. Ik ontdek dat iedereen uit de omgeving komt of een achtergrond heeft op de boerderij.

Na een paar uur roept iemand: ‘Koffie!’ We rijden met onze auto’s het veld af. En inderdaad, naast het maisveld staat een busje met een Pools nummerbord.

‘Zo, dan kunnen jullie ook wat neerzetten.’ De boerin klapt een tafel uit naast een grote houten hoekbank met daarop wat dunne tuinkussens. Als ik naar binnen stap, zie ik een kleine badkamer, een keukenblok en een stapelbed. Met z’n zevenen nemen we plaats op de bank in de ooit witte stacaravan, aan de rand van het erf. Nu we bijna voetjevrijend naast elkaar plaats hebben genomen, is het onmogelijk ons te houden aan de instructies die we voorafgaand allemaal in een mail hebben ontvangen: houd je aan de richtlijnen van het RIVM. Van anderhalve meter afstand is geen sprake.

We zitten met onze natte sokken rondom de boerin. Ze vertelt ons dat hier eigenlijk twee Roemenen zouden wonen. Maar die zijn volgens haar niet op komen dagen. ‘Mooi is dat,’ wordt er geroepen. De boerin zegt dat ze denkt dat het komt door de gezondheidschecks bij de grens. Ik weet niet precies wat ze bedoelt, maar vraag niet om uitleg. Er wordt gevraagd of we nog wat missen. Het blijft stil. Die dag blijft een terugkerend thema de missende koffiepot.

Na de pauze regent het. We zeulen extra kilo’s modder mee aan onze schoenen en de sfeer verandert. Wat eerst rustgevend voelde – het werk in de buitenlucht, met je handen in de aarde – verandert in een niet-opgeven-mentaliteit. Het vrolijke geklets heeft plaats gemaakt voor een intense stilte. Iedereen is in zichzelf gekeerd aan het werk, uitkijkend naar het uiteinde van de rijen met wortelen. Ik wil niet klagen, maar mijn lichaam begint te protesteren. Nog even doorzetten.

Gedurende de dag hebben we drie pauzes. In de nog geen minuut durende autorit van en naar het veld, zie ik verschillende keren de Polen van het maisveld in hun auto zitten. Jammer dat ze niet bij ons in de stacaravan komen pauzeren.

Aan het einde van de dag krijg ik te horen dat ik de volgende dag niet nodig ben. Mijn collega’s hadden mij hier al voor gewaarschuwd. ‘Zo irritant dat afbellen, ik moet toch mijn huur betalen.’ Ik ben stiekem blij. Ik ben moe. Ik kan praktisch niet meer lopen. Maar ik voel me ook schuldig bij mijn opluchting. Ik heb het lekker makkelijk, ik kom alleen maar een kijkje nemen in de wereld van de arbeidsmigrant. Ik ken de werkstructuren van uitzendbureaus maar al te goed vanuit mijn werk voor Camping Kafka. Werk is onzeker door 0-uren contracten. Maar de kosten voor verblijf en vervoer lopen door.

Die avond duik ik vroeg mijn bed in. Voor ik in slaap val denk ik terug aan de gesprekken in de stacaravan. Ik stel me voor dat twee Roemenen in dat stapelbedje slapen, na een dag zwaar werk. ‘Ze hebben het wel goed voor elkaar zeg, zelfs een afwasmachine,’ werd er geroepen.

We trapten steeds onze schoenen uit voor de deur van de stacaravan. Niet dat het verschil maakte. We waren allemaal zo vies dat de hele caravan onder de modder zat. Was dit de reden dat de Poolse seizoensarbeiders in hun auto bleven zitten? Wilden ze van hun woonplek geen modderpoel maken? Dat lijkt me voor niemand fijn thuiskomen. Of heeft mijn blik te maken met een verschil in mentaliteit tussen het platteland en de stad? Mijn collega’s uit de regio vonden het immers een prima optrekje…